Landschap

Het gebied kenmerkt zich door relatief grote hoogteverschillen; een laag V-vormig beekdal, omsloten door hoge gronden. Het hoogste punt van dit gebied ligt in de zuidelijke omgeving van Reusel (ca. 30 m +NAP) en het laagste punt ligt 25 kilometer verderop tussen Tilburg en Boxtel (ca. 10m +NAP). De natuurlijke afwatering vindt hierdoor in noordelijke richting plaats.
Het beekdal wordt gevormd door de beken de Reusel en de Stroom. Deze beekjes ontspringen op het Kempisch Plateau en via de Essche Stroom monden ze uiteindelijk uit in de benedenloop van de Dommel. De Reusel en de Stroom komen aan de noordrand van het landgoed samen. Beide beken zijn weliswaar vrij klein, maar permanent watervoerend en sterk meanderend. Ze worden begeleid door broekbossen waarin in het verleden vrij veel is gegraven om het overvloedige water goed te kunnen afvoeren. De oevers van het Groot Ven dat midden in de bossen ligt, zijn zodanig aangepast dat het overvloedige water van de beken hier niet meer in kan stromen.
Aan de oostkant van het beekdal liggen hogere gronden die worden gebruikt voor de landbouw. Aan de westkant liggen dekzandgronden met daarop heide, naaldbos en grasland.

Tot 1850 waren er in dit deel van Brabant vooral veel woeste gronden. Het landschap werd gekenmerkt door uitgestrekte heidevelden met talloze vennen, doorsneden door riviertjes met aanliggende broekbossen. Op de hogere randen van de beekdalen lagen er akkers en weilanden.
Als gevolg van de ontginningen, die plaatsvonden in de tweede helft van de 19e eeuw en de eerste helft van de 20e eeuw, veranderde het landschap ingrijpend; op veel plaatsen werd bos geplant, ook op gronden die voorheen als landbouwgrond gebruikt werden. De huidige houtopstanden van grove den (Pinus Sylvestris) en corsicaanse den (Pinus Nigra var. Corsicana) zijn hier nog de resultaten van. De ligging van de voormalige akkers en weilanden zijn nog herkenbaar aan de bodemopbouw. Enkele oude akker- en weilandcomplexen zijn nog altijd in het gebied aanwezig, de landbouwgronden van het landgoed behoren hiertoe.
De natte loofbossen en struwelen rond de beekdalen kregen in de 2e helft van de 19e eeuw ook een meer gecultiveerd karakter. Door ontwatering en ontginning wilde men deze broekbossen geschikt maken voor land- en bosbouw; Dit is slechts gedeeltelijk gelukt. Door de natte omgeving konden de bomen maar moeilijk geoogst worden en dan nóg was het hout alleen geschikt als hakhout.

Tegelijk met de verbouwing van de langgevelboerderij tot 2 woningen, werd onder leiding van mevrouw Van Puyenbroek een prachtige tuin met parkachtige structuur aangelegd. In de tuin, maar ook her en der in het bos, werden veel bijzondere boom- en struiksoorten geplant die je nu nog steeds terug kunt vinden. Grenzend aan de tuin is er nog altijd een heideveld aanwezig dat ongeveer 2 ha groot is. Het herinnert ons aan het landschap zoals dat er hier eeuwen geleden veelal uitgezien moet hebben.